Als kinderen later instromen in de kinderopvang, zou de job van kinderbegeleider een pak werkbaarder worden en beter afgestemd op de huidige pedagogische tijdsgeest.

Als ik op congressen in Early Childhood Education and Care vertel dat kinderdagverblijven in Vlaanderen kinderen opvangen vanaf drie, soms zelfs vanaf twee maanden oud, gaan de wenkbrauwen omhoog. ‘Is België een ontwikkelingsland?’ Alleen Nederlandse collega’s kijken niet raar op. In Nederland is de bevallingsrust met 16 weken slechts één week genereuzer dan in Vlaanderen.
De bezorgdheid van de buitenlandse collega’s betreft vooral de kinderen en hun ouders, die onvoldoende rust krijgen. Het is even zinvol om de consequenties van de vroege instapleeftijd te bekijken voor medewerkers in de kinderopvang, zeker nu de sector in Vlaanderen kampt met een nijpend personeelstekort.
DE 3 P’S IN DE BELEIDSNOTA
Dat de zorg voor baby’s intensief is, wordt ten dele erkend in de aanpassing van de kindratio die ingaat vanaf 1 januari 2027. De ratio van één volwassene voor acht kinderen, of negen als er twee begeleiders en achttien kinderen aanwezig zijn, evolueert dan naar één op vijf voor baby’s. In leeftijdsgemengde groepen wordt de ratio één op zeven. In Nederland is de ratio voor baby’s overigens één op drie.
De beleidsnota van de huidige minister van Welzijn, Caroline Gennez (Vooruit), herhaalde de drie pijlers voor de kinderopvang uit het regeerakkoord: prijs, plaats en personeel. Voor de derde P (personeel) beloofde de nota structurele acties om de job aantrekkelijk en werkbaar te maken (p. 96), maar in de eerste conceptnota van april dit jaar kwam daarvan nog niets aan bod. Die was gericht op de uitbreiding van het aantal plaatsen en de randvoorwaarden daarvoor. De P werd een M: meer personeel. Nochtans snakken kinderbegeleiders naar werkbaarder werk.
Voor de derde P (personeel) beloofde de beleidsnota structurele acties, maar in de eerste conceptnota van april kwam daarvan nog niets aan bod.
Dat kon ik zelf ervaren. Ik nam loopbaanonderbreking als onderzoeker en werkte tussen 1 september 2024 en 18 juli 2025 voltijds als kinderbegeleider. Eerst in een zogeheten verticale werking waarin kinderen tussen 0 en 2,5 jaar in eenzelfde leefgroep verblijven, met een ratio van één op zeven. Daarna was ik begeleider in een horizontale werking waar ik met twee collega’s zorgde voor baby’s die tussen drie en twaalf maanden oud waren. De ratio werd daar één op zes. Omdat er in die periode veel zieke kinderen waren, was hij vaak één op vijf. Perfect volgens de toekomstige normen dus. Maar met name de zorg voor baby’s viel mij en mijn collega’s op beide plekken zwaar.
DE P VAN PAKKEKINDJE
‘Mijn kind heeft fysieke nabijheid nodig’, zei een moeder mij op de tweede dag dat ik voor haar baby zou zorgen. De suggestie was uiteraard dat ik die fysieke nabijheid te weinig had voorzien. De zin bleef door mijn hoofd spoken, ook ’s nachts, samen met het woord pakkekindje, dat rond gonst door de sector. Zo’n woord ontstaat niet voor niets. Geen enkele begeleider zal ontkennen dat een baby nood heeft aan fysiek contact en zich vooral veilig voelt op de arm of schoot van een volwassene. Alleen, als je een baby vasthoudt, kun je niets anders doen. En eigenlijk is er in een leefgroep altijd iets anders te doen.
Als je een baby vasthoudt, kun je niets anders doen. En eigenlijk is er in een leefgroep altijd iets anders te doen.
De draagzak dan. Ja, die gebruiken we soms maar zelf krijg ik daar rugpijn van. Het is namelijk fysiek belastend om etende peuters, die aan lage tafeltjes en stoeltjes zitten, te begeleiden met een baby in een draagzak. Ook verschonen is lastig met een draagzak, net als eten opscheppen, fruit snijden, de lage tafel en stoelen schoonmaken, afwassen en, omdat ik dit in de zomer schrijf, baby’s en peuters insmeren met zonnecrème. Tot slot is er het voornaamste bezwaar: de meeste baby’s en peuters floreren bij fysieke nabijheid van een begeleider, maar die kan er maar een tegelijk in de draagzak of armen houden.
DE P VAN PERMANENT
Baby’s die fysieke nabijheid verwachten, huilen. Sommige baby’s laten zich snel troosten en vinden voldoende comfort, bijvoorbeeld door speelgoed, door naar buiten te kijken, of naar spelende kinderen. Anderen huilen permanent, tot ze armen voelen. En zodra die armen hen loslaten, beginnen ze opnieuw. Dat gehuil zorgt voor een permanente onrust in de groep, waar op den duur alle kinderen last van krijgen: peuters slepen tutjes aan of schudden te hardhandig met een relaxstoeltje in de hoop het huilen te stoppen, andere baby’s beginnen mee te huilen of worden wakker. Baby’s jonger dan zes maand slapen overigens verplicht in de leefgroep. Daar is het zelden stil en rustig en al zeker niet donker. En de kinderbegeleiders? Die doen wat ze kunnen, maar dat is altijd te weinig. En dat voel je na een werkdag in je hele lichaam. Daarom zinderde de bezorgde opmerking van de moeder na.
In Vlaanderen start meer dan 60% van de kinderen vóór de leeftijd van zes maanden met kinderopvang.
In Vlaanderen start meer dan 60% van de kinderen vóór de leeftijd van zes maanden met kinderopvang. Slechts 11,3% van de kinderen geboren in 2021 ging pas naar een formele kinderopvang nadat ze één waren geworden. Het merendeel van de kinderen start dus op babyleeftijd. Internationaal is het een pak moeilijker om adequate cijfers te vinden want de Europese becijferingen gaan over kinderopvang ‘at early age’, tussen nul en drie jaar oud.
Zeker is dat België aan de staart bengelt van goed betaald ouderschapsverlof. Bovendien is er een kloof tussen het einde van dat verlof en de start van een universeel recht op een plaats in het kleuteronderwijs, op tweeënhalf à drie jaar. De drie maanden ouderschapsverlof waarop iedereen recht heeft, vallen niet onder de term ‘goed betaald’ en zijn daardoor alleen toegankelijk voor degenen met voldoende kapitaal achter de hand. De Scandinavische landen, Duitsland, Slovenië en Estland hebben niet zo’n kloof. Daarnaast is er al het recht op een plaats wanneer het ouderschapsverlof stopt, doorgaans als het kind rond een jaar oud is. Soms is er zelfs een overlap tussen dat recht en het einde van het ouderschapsverlof, zodat de start met kinderopvang ontspannen en geleidelijk kan verlopen.
DE P VAN PLANNING
Naast de onrust die ontstaat wanneer baby’s veel huilen, veroorzaakt één specifieke taak een hoge werkdruk: de voeding. Onder meer de website van Kind en Gezin stelt dat baby’s tot één jaar de meeste energie halen uit kunstvoeding of borstvoeding. Voor baby’s jonger dan zes maand beperk je je best tot borstvoeding. Kies je voor flesvoeding, dan kun je al starten met groentepap en eventueel ook fruitpap.
Melkvoeding verzorgen is een tijdrovende bezigheid. Om dat te illustreren maak ik een berekening. Aangezien de kindratio vanaf 2027 één op vijf wordt en je niet meer dan 18 kinderen mag opvangen, ga ik uit van vijftien kinderen. Stel dat de groep vijf baby’s telt die jonger zijn dan zes maand en uitsluitend melkvoeding krijgen, en dat vijf van de tien baby’s tussen de zes en de twaalf maand nog een fles per dag drinkt. Veel ouders staan daarop. Begrijpelijk, gezien de hierboven vermelde stelling over melkvoeding.
Voor de vijf baby’s met uitsluitend flesvoeding geldt dat ze per opvangdag gemiddeld drie flessen drinken, bijvoorbeeld om 10 uur, om 13 uur en om 16 uur. Een fles opdrinken duurt volgens Kind en Gezin tussen de 20 en 30 minuten. Natuurlijk moet je een fles ook klaarmaken. Met poedermelk gaat dat snel, bij borstvoeding kan het langer duren want dat gebeurt in een flesverwarmer. Ik kwam nog geen model tegen met een betrouwbaar indicatielampje, dus moet je de temperatuur regelmatig controleren. Regelmatig blijkt de melk te heet. Dan moeten jij en de baby wachten of moet je proberen met koud water het koelproces te versnellen. En soms moet je die melk eerst ontdooien. Vaak past zo’n diepvrieszakje niet in een flesverwarmer, dus leg je het eerst in warm water. Kortom: borstvoeding klaarmaken vraagt tijd en aandacht.
De melkvoeding alleen al neemt iets meer tijd in beslag dan een voltijdse werkdag (7 uur 36 minuten).
Ik reken daarom met een gemiddelde van 24 minuten per fles, inclusief klaarmaken. Per baby die drie keer drinkt, heb je dan 72 minuten per dag nodig. Voor alle baby’s samen wordt dat 360 minuten of zes uur. Voor de vijf kinderen die maar één fles drinken, heb je 120 minuten nodig, of twee uur. De melkvoeding neemt dus iets meer tijd in beslag dan een voltijdse werkdag (7 uur 36 minuten). En dan heb ik nog voorzichtig gerekend. Want ouders volgen steeds vaker het advies om langer in te zetten op melkvoeding, waardoor heel wat kinderen tussen 6 en 9 maand oud twee flessen per dag nodig hebben.
Nu kun je in zo’n grote groep tijd besparen door twee kinderen tegelijk een fles te geven. De baby’s zitten dan in een zitje links en rechts van je. Comfortabel is het niet en een leuk, liefdevol moment, zoals de informatiepagina’s van Kind en Gezin flesvoeding noemen, is het ook maar half. Maar je spaart er wel 20 minuten mee uit. Met wat geluk en planning kan je de flestijd met een uur per dag laten dalen. Alleen: zo’n planning maken kost ook tijd.
Voor de groente- en fruitpap maak ik hier geen berekening. De verschillen tussen de kinderen zijn namelijk groot. Maar ook dit vraagt veel tijd en geduld, zeker in het begin. De ene baby heeft moeite met happen, de andere met slikken, nog een andere duwt de tong bij elke hap naar buiten. Meestal heeft het kind na die oefenvoeding nog een fles nodig. Daarnaast is het zinvol om de oudere baby’s de kans te geven om zelfstandig te leren eten. Ook dat is tijdrovend. En het genereert extra poetswerk.
De tijdsinvestering voor voeding maakt duidelijk waarom het aantal baby’s in een leeftijdsgemengde groep niet te hoog mag zijn.
De tijdsinvestering voor voeding maakt overigens duidelijk waarom het aantal baby’s in een leeftijdsgemengde groep niet te hoog mag zijn. Je hebt de peuters namelijk een heldere structuur te bieden en natuurlijk moeten zij ook op tijd en stond eten en slapen en verschoond worden of op het potje worden geholpen. Over de educatieve en pedagogische rol van kinderopvang hebben we het dan nog niet gehad. Met een fles in de hand moet je al creatief uit de hoek komen om wispelturige peuters iets bij te brengen. Drie baby’s in de gemengde groep zorgde bij mij en mijn collega’s al voor flink wat stress en voor veel onrust in de leefgroep.
DE P VAN (MORELE) PANIEK?
Baby’s hebben zorg nodig en onze kijk op die nodige zorg is geleidelijk veranderd. Ouders worden daarnaast overstelpt met adviezen, over voeding, rust, nabijheid, hechting. Geen van die adviezen houdt rekening met de situatie in de kinderopvang. Hoogstens wordt ouders aangeraden zaken daar te bespreken. Leg aan een bezorgde ouder die overtuigd is van het belang van melkvoeding maar een keer uit dat het simpelweg te veel tijd kost om diens kind van negen maanden oud nog twee keer per dag flesvoeding te geven, naast de groente- en fruitpapjes. Veel valt er dan niet te bespreken: de ouder wil het beste voor zijn kind, wil de opvang dat dan niet? Gevolg is dat kinderbegeleiders zich in ongelooflijke bochten wringen om toch in te gaan op dergelijke vragen. Noodgedwongen schenken ze minder aandacht aan kinderen wier ouders zo’n inspanning niet vragen. Noch aan de pedagogische kwaliteit.
Uit de éénmeting voor pedagogische kwaliteit van de kinderopvang in Vlaanderen blijkt overigens dat baby’s te weinig pedagogische aandacht krijgen. Ook voor de groepsprocessen in de leefgroep is meer aandacht nodig. Met de tijdsinvestering die de basiszorgen voor baby’s vragen, is dat niet gek. Voor kinderbegeleiders is het resultaat morele paniek. Ze lijken voortdurend tekort te schieten: tegenover kinderen, hun ouders én tegenover de maatschappij.
DE P VAN PLEIDOOI
Waarom zouden we bij de hervormingen waar de overheid zich voor geëngageerd heeft niet durven kijken naar het aandeel baby’s in de opvang? Natuurlijk maakt dat het denkwerk complexer: de moederschapsrust en het ouderschapsverlof zijn immers federale materie, de kinderopvang Vlaamse. Niettemin zouden we de kwestie op zijn minst kunnen aankaarten en becijferen.
Terwijl Vlaanderen zich buigt over zijn drie P’s, werkt ook Nederland aan een hervorming van de kinderopvang. Hoogleraar economie van de verzorgingsstaat Janneke Plantenga en haar collega Thomas van Huizen deden voorbereidende berekeningen. Die zijn uitgemond in een herhaald pleidooi om kinderen pas vanaf een jaar naar de kinderopvang te brengen. Dat zou namelijk het personeelstekort in de kinderopvang kunnen wegwerken. In Nederland is de ratio als gezegd één volwassene voor drie baby’s. Dat maakt de besparing aanzienlijk.
Kinderen pas vanaf een jaar naar de kinderopvang brengen, zou het personeelstekort in de kinderopvang kunnen wegwerken.
Maar ook in Vlaanderen zou er geld vrijkomen dat nu voorzien is voor die betere ratio vanaf 2027 als kinderen pas later instromen. Én er ontstaan een pak meer plaatsen, wat vandaag prioriteit krijgt. Een tweede argument van Plantenga en Van Huizen sluit aan bij de internationale bezorgdheid over de kinderen waarmee ik begon. Ze verwijzen daarvoor naar een studie die aantoont dat voor de allerjongsten ook kinderopvang van hoge kwaliteit niet noodzakelijk een positief effect heeft. Een laatste argument biedt een recente Scandinavische studie waaruit bleek dat het verlengen van ouderschapsverlof een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen en doorwerkt tot in hun adolescentie.
DE P VAN PEDAGOGIE
Als kinderen later instromen, zou de job van kinderbegeleider een pak werkbaarder worden en beter afgestemd op de huidige pedagogische tijdsgeest. Er zou zowaar zelfs meer tijd komen voor een heuse doordachte pedagogische praktijk, zoals het pedagogische raamwerk voor de opvang van baby’s en peuters uittekent. Laat ons dus kiezen voor de P van peuters en de P van pedagogie.
Als kinderen later instromen, zou meer tijd komen voor een heuse doordachte pedagogische praktijk.
Voorlopig doen we het met de P van pech. In de Vlaamse opvang hebben drie partijen daar last van: de baby’s die te weinig nabijheid ervaren, hun ouders die zich zorgen maken en de kinderbegeleiders. Laatstgenoemden hebben zelfs dubbele pech. Ze kijken aan tegen een veel te zware klus, waarbij onevenredig veel tijd kruipt in individuele basiszorg én ze doen dat in een klimaat bol van adviezen en verwachtingen die geen rekening houden met gevolgen voor hun praktijk.
Abonneer je op Samenleving & Politiek

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.